Italia

Esercizi Avanzati - Olandese

 francia

Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco

previous page  up Indice   next page
TEST 3: italiano - olandese

Gember - Kunt - beurt - hartje - koop - kunnen - medelijden - middag - ondergoed - praten - prijs - tramkaartje - wat - werkt - woord -

1. I pasti e le bevande sono inclusi nel prezzo? > Zijn maaltijden en dranken bij de inbegrepen?
2. fare un buon affare / acquisto > een goede doen
3. nel tardo pomeriggio > laat in de / in de late namiddag
4. Pepe. Sale. Mostarda. Aceto. Zenzero. Cannella. > Peper. Zout. Mosterd. Azijn. . Kaneel.
5. per compassione di > uit voor
6. mettersi la biancheria pulita > schoon aantrekken
7. Che lavoro fa? > Waarmee U?
8. dire sciocchezze > onzin
9. all'interno > in het / diep in z'n hart
10. uno dopo l'altro / a turno > op z'n / op volgorde / een voor een
11. Vorrei un sonnifero. > Ik wil graag een slaapmiddel. / Ik wil graag slaappillen.
12. Possiamo offrirVi uno sconto del 10%. > Wij u 10 procent korting geven.
13. Potrebbe venire il più presto possibile? > U zo gauw mogelijk komen?
14. prendere un biglietto > een / treinkaartje kopen / nemen
15. questa è la parola adatta / appropriata / giusta > dat is het juiste