Italia

Esercizi Avanzati - Olandese

 francia

Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco

previous page  up Indice   next page
TEST 11: italiano - olandese

God - Onzin - controleren - drie - gedachten - minuut - ondertekenen - schrift - slechte - stil - uittrekken - uitvoeren - vals - verliezen - één -

1. l'orologio è fermo > het horloge staat
2. Sciocchezze! > !
3. scrivere in un quaderno > in een schrijven
4. realizzare un progetto > een plan
5. tenere a mente > in houden
6. perdere il coraggio > de moed laten zakken /
7. levare la camicia > het overhemd
8. Dio mio! > O hemel! / Mijn !
9. firmare con il proprio nome > tekenen /
10. alle 3 in punto / precise > klokslag uur
11. un cattivo odore > een lucht / een naar luchtje
12. Controlli anche l'olio. > Wilt u het oliepeil ook ?
13. preciso / al minuto > op de
14. stonare > zingen
15. Quanto costa assicurarsi per una settimana? > Hoeveel kost een verzekering voor week?