Italia

Esercizi Avanzati - Olandese

 francia

Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco

previous page  up Indice   next page
TEST 13: italiano - olandese

Hebt - aannemen - bloemkool - deur - glas - hangt - heimelijk - ingaan - nemen - onze - rood - tegen - verliezen - westzijde - wilt -

1. è molto affezionata a sua madre > zij erg aan haar moeder
2. la parte occidentale > de
3. Ha vini / liquori? > u wijn / likeur?
4. accettare un invito > een uitnodiging
5. perdere la testa > zijn verstand
6. Chi sarà che bussa alla porta così presto la mattina? > Ik vraag mij af, wie er zo vroeg op de klopt.
7. Mi porti dell'acqua minerale non troppo fredda. > Mag ik een mineraalwater dat niet te koud is?
8. Piselli, fagioli, cavolfiore, cavolo. > Erwten, bonen, , kool.
9. In allegato Vi inviamo il ns. ultimo catalogo. > Als bijlage zenden wij u nieuwste catalogus.
10. in segreto / in silenzio > stiekem / / stilletjes
11. entrare nei particolari > op bijzonderheden
12. come desidera > precies zoals u
13. contrariamente al previsto > verwachting
14. prendere una decisione > een beslissing
15. arrossire > worden