Italia

Esercizi Avanzati - Olandese

francia

Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco


TEST 18: italiano - olandese

Als - Duitser - Mag - aan - aardig - bij - blijken - boekje - borg - hier - inhalen - korting - rug - schandaal - zich -

1. È piuttosto rischioso. > Het is tamelijk riskant. / Het is riskant.
2. C'è un campeggio nelle vicinanze? > Is er een camping in de buurt?
3. tedesco di nascita > van geboorte
4. tenere al guinzaglio > het lijntje houden
5. Deve lasciare un deposito. > U moet een achterlaten.
6. Che scandalo! > Wat een !
7. si vedrà > dat zal
8. Vietato il sorpasso! > Niet ! / Verboden in te halen!
9. Ho mal di testa e male alla schiena. > Ik heb hoofdpijn en pijn in mijn .
10. con l'occasione > deze gelegenheid
11. Vorrei cominciare con un antipasto misto. > voorafje wil ik graag verschillende voorgerechten.
12. Possiamo offrirVi uno sconto del 10%. > Wij kunnen u 10 procent geven.
13. Posso parcheggiare vicino alla tenda? > ik de auto naast de tent zetten?
14. proporsi un obiettivo > een doel stellen
15. Avete qualche opuscolo con gli orari di partenza e arrivo? > Hebt U een met de tijden van vertrek en aankomst?