Italia

Esercizi Avanzati - Olandese

francia

Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco


TEST 19: italiano - olandese

aankomst - bandepech - beroep - donker - eer - extra - gaten - koop - krijgen - naast - omhooggooien - overgaan - uitgaand - verschillen - voorafje -

1. pare che voglia piovere > het ziet eruit, of we regen
2. passare il confine / varcare la frontiera > de grens overtrekken / overschrijden /
3. secondo scienza e coscienza > naar en geweten
4. gettare in alto >
5. Ci sono dei buchi. > Er zitten in.
6. distinguersi da > van / zich onderscheiden van
7. al buio > in het
8. un buon affare > een goede
9. Ho forato una gomma. > Ik heb . / Ik heb een lekke band.
10. Vorrei cominciare con un antipasto misto. > Als wil ik graag verschillende voorgerechten.
11. Posso parcheggiare vicino alla tenda? > Mag ik de auto de tent zetten?
12. Potrei avere una coperta in piĆ¹? > Kan ik een deken krijgen?
13. premesso che > vooropgesteld dat / ervan dat / mits
14. esercitare una professione > een uitoefenen
15. Avete qualche opuscolo con gli orari di partenza e arrivo? > Hebt U een boekje met de tijden van vertrek en ?