Italia

Esercizi Avanzati - Olandese

 francia

Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco

previous page  up Indice   next page
TEST 21: italiano - olandese

bij - fietsen - geven - graag - graden - grootste - heeft - hoed - komt - maaltijden - missen - staat - staat - worden - zetten -

1. a ogni piè sospinto / passo > iedere stap / overal waar men gaat en staat
2. I pasti e le bevande sono inclusi nel prezzo? > Zijn en dranken bij de prijs inbegrepen?
3. è per questo che > daardoor het, dat
4. l'orologio è fermo > het horloge stil
5. Ha qualche cosa da sdoganare? > Hebt u iets aan te ?
6. capace di tutto > tot alles in
7. mettere il cappello > je opzetten
8. sfruttare / trarre profitto da > een slaatje slaan uit / beter van / profiteren van
9. Che cosa significa / vuol dire? > Wat dit te betekenen?
10. Si possono noleggiare biciclette in loco? > Kun je daar ter plekke huren?
11. Ci sono 15 gradi sopra zero. > Het is vijftien boven nul.
12. Ho un appuntamento a cui non posso mancare. > Ik heb een afspraak, die ik niet mag .
13. Vorrei cominciare con un antipasto misto. > Als voorafje wil ik verschillende voorgerechten.
14. Posso parcheggiare vicino alla tenda? > Mag ik de auto naast de tent ?
15. Dove si trova il centro commerciale più importante? > Waar ligt het winkelcentrum?