Italia

Esercizi Avanzati - Olandese

 francia

Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco

previous page  up Indice   next page
TEST 22: italiano - olandese

achterna - alstublieft - belofte - contactlenzen - honden - kip - komen - met - opgave - plezier - raad - spijt - stroom - ter - verschillende -

1. C'è del pollo lesso o del pesce bollito? > Hebt u gekookte of gekookte vis?
2. mantenere la promessa > zijn houden
3. dare un buon consiglio > een goede geven
4. sempre diritto > je neus steeds maar / steeds maar rechtuit
5. venire al punto / al nocciolo della questione > zake komen
6. Si accettano cani? > Zijn toegestaan? / Mag je je hond meenemen?
7. Mi faccia un pacchetto, per favore? > Wilt U dit voor me inpakken, ?
8. rimanere ucciso > om het leven
9. risolvere un problema > een oplossen / een vraagstuk oplossen
10. Ho perso le mie lenti a contatto. > Ik ben mijn kwijt / verloren.
11. Vorrei cominciare con un antipasto misto. > Als voorafje wil ik graag voorgerechten.
12. guastare la festa a qualcuno > iemands bederven
13. nuotare contro corrente > tegen de in zwemmen
14. Purtroppo non posso pagare di più. > Het me, maar ik kan helaas niet meer betalen.
15. Può passarmi questo numero? > Kunt u me doorverbinden dit nummer?