Italia

Esercizi Avanzati - Olandese

francia

Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco


TEST 34: italiano - olandese

aanbod - betalen - daar - flauw - geven - hangt - komen - nergens - niets - omarmen - reserveband - sleutel - spiegel - vrucht - waait -

1. La ruota di scorta è bucata. > Er zit een gat in de .
2. pagare una multa / contravvenzione > een boete
3. salire al potere > aan de macht
4. lasciare la chiave nella serratura > de in de deur / in het slot laten zitten
5. abbracciare > / in de armen sluiten
6. dipende da lui > dat van hem af
7. domanda e offerta > vraag en
8. non avere la minima idea > geen idee
9. non ho nulla in contrario > ik heb er tegen
10. portare i frutti / fruttare > vruchten afwerpen / dragen
11. Possiamo offrirVi uno sconto del 10%. > Wij kunnen u 10 procent korting .
12. su questo si può discutere > valt over te twisten
13. guarda nello specchio! > kijk in de
14. buono a nulla / non servire a nulla > inzetbaar zijn
15. fuori tira / c'è vento > buiten de wind