Italia

Esercizi Avanzati - Olandese

francia

Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco


TEST 36: italiano - olandese

Wat - aansteken - bereiken - brengen - drukke - gezondheid - hele - hou - invoerrechten - knop - mijn - negentig - tot - voor - winkelcentrum -

1. la sala ha una capienza di novanta persone > er is ruimte voor mensen in de zaal
2. raggiungere lo scopo / la meta / l'obiettivo > het doel
3. accendere un fiammifero > een lucifer
4. ad ogni costo > tegen elke prijs / elke prijs
5. Deve pagare i diritti doganali. > U moet betalen.
6. Che gli è successo? > is er met hem aan de hand?
7. Mi piace l'hockey sul ghiaccio. > Ik van ijshockey.
8. Vi ringraziamo per la Vostra richiesta. > Dank u uw belangstelling.
9. Alla Sua salute! > Op uw !
10. una strada trafficata / movimentata > een straat
11. Lo spaccio è aperto tutto il giorno. > De winkel is de dag open.
12. Con la presente Vi mettiamo in conto i seguenti importi ... > Hierbij wij u de volgende bedragen in rekening ...
13. Vorrei lavare i capelli. > Ik wil graag haar gewassen hebben.
14. Dove si trova il centro commerciale più importante? > Waar ligt het grootste ?
15. premere il bottone / pulsante > op de drukken