Italia

Esercizi Avanzati - Olandese

 francia

Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco

previous page  up Indice   next page
TEST 46: italiano - olandese

aan - badkamers - beste - dutje - idee - krijgen - mogelijk - precies - reischeques - schoon - sluiten - twisten - vast - vraag - vrijheid -

1. I bagni non erano puliti. > De waren onhygiënisch.
2. È possibile avere dei piatti per vegetariani? > Is het om vegetarische maaltijden te krijgen?
3. Va avanti! > Loop maar vooruit!
4. fare un sonnellino / pisolino > een doen
5. mettersi la biancheria pulita > ondergoed aantrekken
6. Chi sarà che bussa alla porta così presto la mattina? > Ik mij af, wie er zo vroeg op de deur klopt.
7. il primo della classe > de van de klas
8. alle 5 in punto > klokslag vijf / klokslag vijf uur / om vijf uur
9. in libertà > in
10. una pazzia > een krankzinnig
11. Potrei avere una coperta in più? > Kan ik een extra deken ?
12. essere al potere > de macht zijn
13. su questo si può discutere > daar valt over te
14. Quando aprono / chiudono le banche? > Hoe laat gaan de banken open? / Hoe laat de banken?
15. Quanto denaro ha in traveller's cheques? > Hoeveel geld hebt u in ?