Italia

Esercizi Avanzati - Olandese

 francia

Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco

previous page  up Indice   next page
TEST 56: italiano - olandese

Wie - best - boven - doen - geest - gestraft - maanden - olie - prijzen - ruzie - terugkeer - tred - veiligheid - volgende - wijn -

1. A chi tocca? > volgt?
2. I prezzi s'intendono senza imballaggio. > De zijn exclusief verpakking.
3. I trasgressori saranno puniti a termini di legge. > Overtreding wordt .
4. Ha vini / liquori? > Hebt u / likeur?
5. fare del proprio meglio > alles op alles zetten / zijn uiterste doen
6. fare un sonnellino / pisolino > een dutje
7. Le patate possono essere fritte nell'olio, nella margarina, nel burro. > Je kunt de aardappels in , margarine of boter bakken.
8. mettere al sicuro > in brengen
9. Deve uscire al prossimo svincolo. > U moet de snelweg bij de afrit verlaten.
10. ricomporre una lite > de bijleggen
11. al mio ritorno > bij mijn
12. Ho due mesi di preavviso. > Mijn opzeggingstermijn is twee .
13. con passi rapidi > met snelle pas / met snelle
14. proprio come desidero / penso io > helemaal in mijn
15. superiore alla media > het gemiddelde