Italia

Esercizi Avanzati - Olandese

francia

Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco


TEST 58: italiano - olandese

Hebt - bewustzijn - deftig - gevaarlijk - goud - kennen - naar - namiddag - olie - onderscheid - persoon - toegang - vak - zekeringen - zetten -

1. I fusibili sono saltati. > De zijn doorgebrand.
2. I miei colori preferiti sono oro e argento. > Mijn lievelingskleuren zijn en zilver.
3. saper fare il proprio mestiere > zijn verstaan
4. fare differenza / distinguere > een maken
5. nelle prime ore del pomeriggio > vroeg in de middag / in de vroege
6. Benzina e olio sono inclusi nel prezzo? > Zijn benzine en inbegrepen in de prijs?
7. perdere conoscenza / svenire > het verliezen
8. pericolosissimo > zeer
9. mettere nell'angolo > in de hoek
10. Vietato l'accesso! > Verboden !
11. una brava persona > een fijn mens / een mens
12. Andrò in Francia per un viaggio d'affari. > Ik moet Frankrijk voor zaken.
13. conoscere di vista > van gezicht
14. Qual è la tariffa per persona? > Wat is de bijdrage per ?
15. Avete un estintore? > u een brandblusser?