Italia

Esercizi Avanzati - Olandese

 francia

Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco

previous page  up Indice   next page
TEST 60: italiano - olandese

Duits - Hebt - ernstige - gewonde - iemands - jou - leuk - makelij - manieren - pleister - schieten - spreken - stemmen - zich - zijn -

1. Ha qualche cosa da sdoganare? > u iets aan te geven?
2. fare il finto tonto > van den domme houden
3. Parla tedesco? > Spreekt u ?
4. accordare lo strumento > een instrument
5. Le spese di spedizione non sono contenute nell'offerta. > De transportkosten niet bij de aanbieding inbegrepen.
6. desidera parlare con Lei > hij wenst u te
7. un grave errore > een grove fout / een fout
8. soccorrere / venire in aiuto a > te hulp / te hulp snellen
9. Non spostate il ferito! > Raakt U de niet aan!
10. conto su di te > ik reken op
11. Vorrei un cerotto. > Ik wil graag een .
12. prodotto in Germania > Duits produkt / Duitse / gemaakt in Duitsland
13. trovare il mezzo ed il modo > vinden
14. Quant'รจ gentile! > Wat aardig! / Wat !
15. guastare la festa a qualcuno > plezier bederven