Italia

Esercizi Avanzati - Olandese

 francia

Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco

previous page  up Indice   next page
TEST 61: italiano - olandese

Hebt - aan - aanbieden - aanbieding - bezig - blunder - hele - moed - scheef - stilte - stof - vergissen - verklaring - voorbij - werk -

1. Ha della verdura cotta? > u gekookte groente?
2. fare una stupidaggine / sciocchezza > een begaan
3. farsi coraggio > vatten
4. occuparsi di qualche cosa > zich met iets houden
5. Le spese di spedizione non sono contenute nell'offerta. > De transportkosten zijn niet bij de inbegrepen.
6. regna il silenzio > er heerst
7. per tutto l'anno > gedurende het jaar
8. perdere l'occasione > de kans / de gelegenheid laten gaan
9. mettersi al lavoro > aan het gaan
10. offrire / mettere in vendita > te koop
11. in lungo e in largo > kriskras door elkaar / schots en
12. Non spostate il ferito! > Raakt U de gewonde niet !
13. Vorrei rilasciare una dichiarazione. > Ik wil graag een afleggen.
14. spolverare > stoffen / afstoffen / afnemen
15. essere in errore / sbagliarsi > zich / het mis hebben