Esercizi Avanzati - Olandese
Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco
Indice
TEST 62: italiano - olandese
Doorlopen - Streng - alcoholvrij - fatsoenlijk - hebt - hoofdzaak - horen - hospita - moet - stortregent - telt - vis - zie - ziel - zin -
1. C'è del pollo lesso o del pesce bollito? >
Hebt u gekookte kip of gekookte
?
2. la cosa essenziale / principale è che >
de
is, dat
3. vedi sopra >
boven
4. nel vero senso della parola >
in de ware
van het woord
5. venire a sapere una novità >
een nieuwtje
/ een nieuwtje vernemen
6. Severamente proibito! >
verboden!
7. piove a dirotto / a catinelle >
het
/ het giet
8. anima e corpo >
met hart en
9. non conta >
dat geldt niet / dat
niet
10. Non fermarsi! / Circolare! >
!
11. Vorrei un aperitivo analcolico. >
Ik wil graag een
aperitief.
12. trattare bene >
behandelen
13. Prenda la strada dopo l'edicola. >
U
de straat na de kiosk inslaan.
14. Quanto denaro ha in traveller's cheques? >
Hoeveel geld
u in reischeques?
15. Questa padrona sembra gentile. >
Deze
ziet er aardig uit.