Italia

Esercizi Avanzati - Olandese

 francia

Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco

previous page  up Indice   next page
TEST 65: italiano - olandese

Veel - bepaalde - brood - eensklaps - hand - inpakken - inslaan - keuken - met - mijn - openbaarheid - persoonlijke - stuk - verkoudheid - wind -

1. d'un solo colpo > met één klap / in één klap / / ineens
2. Capisco solamente la mia lingua materna. > Ik kan alleen moedertaal verstaan.
3. certa gente > mensen
4. Affittiamo cinque stanze, ingresso e cucina. > Wij huren vijf kamers, een gang en een .
5. Mi faccia un pacchetto, per favore? > Wilt U dit voor me , alstublieft?
6. vivere alla giornata > van de in de tand leven
7. un forte raffreddore > een flinke
8. in pubblico > in de / in het openbaar
9. commerciare in > handel drijven
10. continuamente > aan een door
11. Prenda la strada dopo l'edicola. > U moet de straat na de kiosk .
12. guadagnarsi il pane > zijn verdienen
13. Questa valigia contiene solo effetti personali. > In deze koffer zitten alleen bezittingen.
14. Buona fortona. I miei migliori auguri. > succes! Mijn beste gelukwensen.
15. fuori tira / c'è vento > buiten waait de