Esercizi Avanzati - Olandese
Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco
Indice
TEST 72: italiano - olandese
Geschiedenis - Stapvoets - alle - bijwonen - bonen - daar - hebt - iets - kapot - kosten - rol - teken - volgende - vroege - zien -
1. A passo d'uomo! >
rijden!
2. da tutte le parti >
van
kanten
3. accollarsi le spese >
de
dragen
4. recitare / avere il ruolo di >
een
spelen
5. vederci male / avere la vista debole >
slechte ogen hebben / slecht
6. nelle prime ore del pomeriggio >
vroeg in de middag / in de
namiddag
7. Si possono noleggiare biciclette in loco? >
Kun je
ter plekke fietsen huren?
8. Biologia. Matematica. Geografia. Lingue. Storia. >
Biologie. Wiskunde. Aardrijkskunde. Talen.
.
9. Piselli, fagioli, cavolfiore, cavolo. >
Erwten,
, bloemkool, kool.
10. andare a pezzi >
in stukken vallen / stukgaan / stukvallen /
gaan
11. Con la presente Vi mettiamo in conto i seguenti importi ... >
Hierbij brengen wij u de
bedragen in rekening ...
12. prendere nota di / atto di >
voor kennisgeving aannemen / ergens nota van nemen
13. assistere / partecipare ad una riunione >
een vergadering
14. attendere il segnale >
op een
wachten
15. Qual รจ il Suo gruppo sanguigno? >
Welke bloedgroep
u?