Italia

Esercizi Avanzati - Olandese

 francia

Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco

previous page  up Indice   next page
TEST 76: italiano - olandese

aan - adres - binnenplaats - macht - opvolgen - sluiten - strijken - uitoefenen - vast - verlaten - vijftien - voeren - wat - willen - zitten -

1. fare una critica > kritiek
2. lasciami qualche cosa > laat voor mij over
3. seguirò il suo consiglio > ik zal zijn raad
4. Tenere i cani al guinzaglio! > Honden aanlijnen! / Honden de lijn!
5. Per favore, stiri questi vestiti. > Zoudt u deze kleren voor mij strijken?
6. Per favore, stiri questi vestiti. > Zoudt u deze kleren voor mij willen ?
7. Deve uscire al prossimo svincolo. > U moet de snelweg bij de volgende afrit .
8. Ci sono 15 gradi sopra zero. > Het is graden boven nul.
9. Ci sono dei buchi. > Er gaten in.
10. discorrere con / conversare con > een gesprek met
11. in cortile > op de
12. concludere un contratto > een verdrag
13. dormire profondamente > diep / slapen
14. Qual è il Suo indirizzo in questa città? > Wat is uw in deze stad?
15. questo non è in mio potere > dat ligt niet in mijn