Italia

Esercizi Avanzati - Olandese

 francia

Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco

previous page  up Indice   next page
TEST 78: italiano - olandese

Hou - allergie - beklimmen - chocoladetaart - door - geweten - kust - maar - moeite - neerleggen - nodig - overhemd - prijs - regelen - vooruit -

1. C'è un dolce al cioccolato. > Er is .
2. fare in modo che > het dat / ervoor zorgen dat
3. scalare una montagna > een berg
4. secondo scienza e coscienza > naar eer en
5. Reggersi agli appositi sostegni! > Houd je vast! / je vast!
6. Benzina e olio sono inclusi nel prezzo? > Zijn benzine en olie inbegrepen in de ?
7. mettersi una camicia pulita > een schoon aantrekken
8. Mi occorre uno zaino / un sacco a pelo. > Ik heb een rugzak / slaapzak .
9. riagganciare > de hoorn / erop leggen
10. impegnarsi molto in > veel besteden aan
11. in anticipo > / vooraf / bij voorbaat
12. Soffre di allergia? > Bent u allergisch? / Hebt u last van ?
13. Non si disturbi! / Non s'incomodi! > Gaat u maar gewoon !
14. Quanto ci vuole per arrivare in riva al mare? > Hoe ver is het naar de ?
15. Purtroppo non posso pagare di più. > Het spijt me, ik kan helaas niet meer betalen.