Esercizi Avanzati - Olandese
Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco
Indice
TEST 82: italiano - olandese
VVV - boodschap - doorgeven - geduld - hoe - lezing - met - open - pijn - scheldwoorden - slikken - spoedig - verplichten - vervolgd - voorruit -
1. Faccio fatica a inghiottire e a respirare. >
Ik heb problemen met
en ademhalen.
2. fare amicizia con >
vriendschap sluiten
3. parolacce >
grove woorden /
4. segue / continua >
wordt
5. Per favore, gli lasci un messaggio. >
Wilt U hem een
doorgeven, alstublieft!
6. Per favore, gli lasci un messaggio. >
Wilt U hem een boodschap
, alstublieft!
7. perdere la pazienza >
het
verliezen
8. Il parabrezza è rotto. >
Mijn
is kapot.
9. impegnarsi a >
zich
tot
10. Ho mal di testa e male alla schiena. >
Ik heb hoofdpijn en
in mijn rug.
11. Dov'è l'ufficio turistico? >
Waar is de
?
12. fra poco / quanto prima >
/ binnen afzienbare tijd
13. assistere ad una lezione universitaria >
een
bijwonen
14. Quando aprono / chiudono le banche? >
Hoe laat gaan de banken
? / Hoe laat sluiten de banken?
15. quanto più si ha, tanto più si vuole >
meer men heeft, des te meer men wil