Esercizi Avanzati - Olandese
Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco
Indice
TEST 86: italiano - olandese
Dank - Nasturen - controleren - daags - danken - gaat - gezellig - hoop - juiste - kaartje - net - ogen - woedend - woord - zijd -
1. s'affaccia alla finestra >
hij loopt naar het raam / hij
naar het raam
2. C'è ancora qualcuno senza biglietto? >
Nog iemand zonder
?
3. vederci male / avere la vista debole >
slechte
hebben / slecht zien
4. nel vero senso della parola >
in de ware zin van het
5. Per favore, controlli il livello dell'olio. >
Wilt u het oliepeil
?
6. Perché è arrabbiato / furioso con me? >
Waarom ben je boos /
op mij?
7. Si prega di spedire al nuovo indirizzo! >
s.v.p.! / Nazenden s.v.p.!
8. Vi ringraziamo per il Vs. ordine del ... . >
Wij
u voor uw bestelling van ... .
9. Vi ringraziamo per la Vostra richiesta. >
u voor uw belangstelling.
10. Mi sono trovato veramente bene. >
Het was héél
.
11. il giorno precedente >
tevoren
12. in lungo e in largo / da tutte le parti / per ogni dove >
wijd en
13. lo stesso che >
zo goed als
14. Spero che non se l'avrà a male. >
Ik
dat U 't me niet kwalijk neemt.
15. questa è la parola adatta / appropriata / giusta >
dat is het
woord