Italia

Esercizi Avanzati - Olandese

francia

Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco


TEST 87: italiano - olandese

Nazenden - Wat - Wat - Wilt - best - brengen - eerste - ervoor - inzetbaar - manier - partij - raken - ter - uit - van -

1. è possibile / può darsi > dat kan wel zo zijn / dat kan / dat is heel goed mogelijk
2. fare in modo che > het regelen dat / zorgen dat
3. fare un sacrificio > een offer
4. Che ne pensa? / Che gliene pare? > vind u daarvan?
5. mi piace il suo carattere > zijn van doen staat mij aan / ik hou van zijn karakter
6. Si prega di spedire al nuovo indirizzo! > Nasturen s.v.p.! / s.v.p.!
7. Vi ringraziamo per il Vs. ordine del ... . > Wij danken u voor uw bestelling ... .
8. ridursi / cadere in miseria > in moeilijkheden
9. Spero che tutti i tuoi sogni si realizzino. > Ik hoop dat al je dromen zullen komen.
10. Apra il portabagagli, per favore. > u de kofferbak openen?
11. prendere le difese di > kiezen voor
12. essere il primo > op de plaats staan / bovenaan staan
13. Qual è la vostra specialità? > is uw specialiteit?
14. sul posto / luogo > plaatse
15. buono a nulla / non servire a nulla > nergens zijn