Italia

Esercizi Avanzati - Olandese

 francia

Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco

previous page  up Indice   next page
TEST 92: italiano - olandese

Ophouden - aardig - geld - heel - idee - keus - maar - maken - mijn - nieuws - spullen - stok - vriendschap - waarschuwen - weg -

1. Va avanti! > Loop vast vooruit!
2. fare dei debiti > schulden
3. bastonare > met een slaan
4. Se ne vada! Non mi tocchi! > Ga ! Raak mij niet aan!
5. per amicizia > uit
6. Per favore mi avverta quando devo scendere! > Wilt U mij wanneer ik moet uitstappen!
7. Desidero che queste cose siano lavate a secco. > Ik wil deze chemisch laten reinigen.
8. di tutto cuore > van ganser harte / met mijn hart
9. Finitela! / Basta! > daarmee!
10. al solo pensarci / il solo pensiero di > het alleen al
11. una buona notizia > goed
12. Voglio disdire i miei biglietti. > Ik wil kaartjes afbestellen.
13. non ho scelta > ik heb geen
14. Quant'รจ gentile! > Wat ! / Wat leuk!
15. Quanto denaro ha in traveller's cheques? > Hoeveel hebt u in reischeques?