Italia

Esercizi Avanzati - Olandese

 francia

Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco

previous page  up Indice   next page
TEST 93: italiano - olandese

Wees - ballen - familiekring - gevaar - houden - knoop - kost - moedertaal - nat - overschrijden - steen - veerboot - verwachting - wanneer - zware -

1. bagnato fino alle ossa > door en door
2. Capisco solamente la mia lingua materna. > Ik kan alleen mijn verstaan.
3. passare il confine / varcare la frontiera > de grens overtrekken / / overgaan
4. Per favore mi avverta quando devo scendere! > Wilt U mij waarschuwen ik moet uitstappen!
5. di pietra / sasso > van
6. Sia benvenuto! > Welkom! / welkom!
7. Il traghetto parte da qui? > Vertrekt de hier?
8. in famiglia > in / in de huiselijke kring
9. non perdere di vista > in het oog
10. contrariamente al previsto > tegen
11. portare un grosso peso > een last dragen
12. stringere il pugno > de vuist
13. attaccare un bottone > een aannaaien
14. Quanto costa l'accendisigaro? > Hoeveel een aansteker?
15. fuori pericolo > buiten