Italia

Esercizi Avanzati - Olandese

 francia

Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco

previous page  up Indice   next page
TEST 98: italiano - olandese

Hebt - beschaafd - besteden - doorverbinden - finish - grond - iemand - kinderporties - kleren - plekke - raad - sterkste - tekenen - vers - willen -

1. Ha assistito all'incidente? > u het ongeluk gezien?
2. partenza e arrivo > start en
3. Per cortesia, firmi qui. > Wilt u hier ?
4. Per favore, lavi questi vestiti. > Zoudt u deze willen wassen?
5. Per favore, lavi questi vestiti. > Zoudt u deze kleren wassen?
6. Servite porzioni per bambini? > Hebt u ook ?
7. chiedere consiglio a qualcuno > iemand om vragen
8. Si possono noleggiare biciclette in loco? > Kun je daar ter fietsen huren?
9. impegnarsi molto in > veel moeite aan
10. una persona colta > een ontwikkeld / mens
11. sotto terra > onder de / aarde
12. fresco, crudo, cotto, affumicato > , rauw, gekookt, gerookt
13. questo non è il suo forte > dat is niet zijn kant
14. augurare buona fortuna a > geluk wensen
15. Può passarmi questo numero? > Kunt u me met dit nummer?