Italia

Esercizi Avanzati - Olandese

 francia

Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco

previous page  up Indice   next page
TEST 99: italiano - olandese

alles - belang - consulaat - geweten - hevige - ik - legitimatiebewijs - naar - niets - pak - regeling - veranderen - wassen - zeer - zetten -

1. Sa dirmi dove si trova il consolato? > Kunt u mij vertellen, waar het is?
2. Ha mal di testa? > Doet uw hoofd ?
3. Ha un documento? > Hebt u een bij u?
4. fare del proprio meglio > alles op alles / zijn uiterste best doen
5. accordarsi / mettersi d'accordo > een treffen
6. della massima importanza > van het grootste
7. Per favore, lavi questi vestiti. > Zoudt u deze kleren willen ?
8. per me è lo stesso / mi è indifferente > voor mijn part / dat maakt mij uit
9. mettersi il vestito > je aantrekken
10. bisogna cambiare sistema > dat moet anders / dat moet
11. Disturbo? > Stoor ?
12. forti dolori > pijn
13. essere curioso di sapere > benieuwd zijn
14. tutto il possibile / di tutto > van en nog wat / al het mogelijke
15. avere la coscienza pulita / tranquilla > een zuiver hebben