Esercizi Base - Olandese

		Esercizi Base - Olandese		Seleziona l'intera parola e spostala (selezionata) nello spazio bianco
		Indice

TEST 53: italiano - olandese

dank - douches - hard - maaltijden - meer - naar - niemand - niks - regent - ring - spreken - tot - trein - vangen - willen -

1. La mia automobile è rimasta senza benzina. > Ik heb geen benzine .
2. dal principio alla fine > van het begin het eind
3. parlare piano / a bassa voce > zacht praten / zacht
4. pescare / prendere pesci > vis
5. Mi piacerebbe andare al cinema stasera. > Vanavond zou ik graag naar de bioscoop gaan.
6. Vi ringraziamo per la Vs. domanda di assunzione. > Hartelijk / Bedankt voor uw sollicitatie.
7. piove > het
8. Il treno è in ritardo / in orario. > De heeft een vertraging / is op tijd.
9. Anch'io vado a letto tardi. > Ik ga ook erg laat bed.
10. andare a grande velocità > rijden
11. non ho visto nessuno > ik heb gezien
12. portare un anello > een dragen
13. Dove sono le docce? > Waar zijn de ?
14. tre pasti al giorno > drie per dag
15. questi non sono fatti tuoi > dat gaat je aan / dat is jouw zaak niet