Italia

Esercizi Base - Olandese

 grecia

Seleziona l'intera
parola e spostala
(selezionata) nello
spazio bianco

previous page  up Indice   next page
TEST 69: italiano - olandese

Een - Goedendag - Hartelijk - boven - einde - examen - gedachten - groentensoep - juiste - links - niets - op - souperen - verlopen - vijf -

1. la strada giusta per > de weg naar
2. salgo le scale > ik ga naar / ik ga de trap op
3. cambiare parere / idea > van veranderen
4. Lascia stare! > Houd daarmee !
5. cenare > / het avondeten nuttigen
6. in fondo alla strada > aan het van de straat
7. Un tavolo per ..., per favore. > tafel voor ... personen graag.
8. voltare a sinistra > afslaan
9. non serve a niente > het heeft geen zin / het wordt / het wordt niks
10. sono le quattro e mezza > het is half
11. Vorrei una minestra di verdura. > Ik wil graag .
12. Grazie di tutto. > bedankt voor alles.
13. Questo passaporto è scaduto. > Dit paspoort is .
14. Buon giorno! / Buona giornata! / Buon dì! > Goedemorgen! / !
15. superare un esame > voor een slagen