Esercizi Base - Olandese

		Esercizi Base - Olandese		Seleziona l'intera parola e spostala (selezionata) nello spazio bianco
		Indice

TEST 96: italiano - olandese

Aan - Neemt - Pasen - Schiet - Wees - aan - achteruit - drink - humor - iets - kerstdagen - taal - vers - vroeg - zitten -

1. A tavola, per favore! > tafel, alstublieft! / Het eten is klaar!
2. S'accomodi, per favore! > Gaat u ! / Neemt u plaats, alstublieft!
3. S'accomodi, per favore! > Gaat u zitten! / u plaats, alstublieft!
4. la lingua francese > de Franse
5. Zitto! / Silenzio! / Taci! > stil!
6. in fondo alla strada > het einde van de straat
7. andare indietro / fare retromarcia > rijden
8. non sta allo scherzo > hij heeft geen gevoel voor
9. Vorrei della frutta fresca. > Ik wil graag wat fruit.
10. Vorrei qualcosa di più piccolo. > Ik wil graag kleiners.
11. preferisco il vino alla birra > ik liever wijn dan bier
12. Presto! / Sbrigatevi! > Snel! / op! / Haast u!
13. arrivare troppo presto > te komen
14. Buon Natale! > Vrolijk kerstfeest! / Prettige !
15. Buona Pasqua! > Vrolijk !